Psalms 52

1Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. [052:2] Als Doeg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimelech. [052:3] Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch den gansen dag.
 onderwijzing Zie Psa 32:1 .
,
 opperzangmeester Zie Psa 4:1 .
,
 Edomiet, Een van Ezau's [ook genoemd Edom, Gen 25:30 ] nakomelingen, of immers zolang onder hen verkeerd hebbende, dat hij [naar sommiger gevoelen] den naam daarvan bekomen mag hebben. Hebr. Adomiet, gelijk 1Sa 22:9 , ook Deu 23:7 ; 1Ki 11:17 , enz.
,
  Achimelech Den priester, om met hem tegen u samen te spannen zoals Doëg dit valselijk duidde. Zie 1Sa 22:9 , 1Sa 22:13 .
2[052:4] Uw tong denkt enkel schade als een geslepen scheermes, werkende bedrog.
 kwaad, Dat gij mij en Gods priesters te Nob hebt aangedaan. Zie 1Sa 22:18-19 .
,
 geweldige? Want hij was bij Saul in groot vertrouwen en een van zijn opperste herders en officieren, 1Sa 21:7 , en 1Sa 22:9 ; hierop was hij stout en trots, vs.9.
,
 goedertierenheid Over al de zijnen, en mede over mij zodat gij u ijdelijk beroemt alsof gij mij bereids hadt tenonder gebracht.
3[052:5] Gij hebt het kwade liever dan het goede, de leugen, dan gerechtigheid te spreken. Sela.
 denkt Dat is, uit niet dan voorbedacht en overlegd kwaad.
,
 enkel Hebr. schaden, of ellenden; dat is, niets dan leed en verderf der vromen.
,
 werkende Dat in plaats van haarscheren iemand kwetst, of de keel afsteekt; of men kan duiden op Doëg zelf, aldus: O gij werker des bedrogs; gelijk tevoren, gij geweldige.
4[052:6] Gij hebt lief alle woorden van verslinding, en een tong des bedrogs.
 Sela Zie Psa 3:3 .
5[052:7] God zal u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het land der levenden. Sela.
 verslinding Strekkende tot verslinden en opslokken.
,
 bedrogs Dat is, een bedriegelijke tong.
6[052:8] En de rechtvaardigen zullen het zien, en vrezen; en zij zullen over hem lachen, zeggende:
 ook Op zulks zonden zulke straffen.
,
 afbreken Gelijk men een gebouw [gelijk huizen, altaren, enz.] afbreekt en vernielt.
,
 wegrapen Of, grijpen; gelijk men een kooi vuurs met de tang in der haast grijpt; Isa 30:14 .
,
 tent Dat is, uwe woning.
,
 land Dat is, uit deze wereld, uit dit leven. Zie Psa 27:13 .
7[052:9] Ziet den man, die God niet stelde tot Zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk geworden door zijn beschadigen.
 vrezen; Zich ontzettende over dit rechtvaardig oordeel Gods, en daardoor gesterkt worden in zij vreze en ontzag.
,
 lachen, Vanwege de rechtvaardige straf Gods over dezen verdwaasden en bitteren vijand van God en alle vromen, zich heiliglijk verheugende en Doëgs ijdelen troost bespottende.
8[052:10] Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid eeuwiglijk en altoos.
 veelheid Of, grootheid.
,
  beschadigen Hebr. door zijne schade, of ellende, jammer, leed; te weten, dat hij den vromen aandeed, gelijk vs.4.
9[052:11] Ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt; en ik zal Uw Naam verwachten; want hij is goed voor Uw gunstgenoten.
 groene Verg. Psa 92:13-14 ; Jer 11:16 .
Copyright information for DutSVVA